Het verhaal achter... aflevering 13: De wonderlijke wereldreis van Zebedeus de Beer

maart 2013

Het eerste hoofdstuk van De wonderlijke wereldreis van Zebedeus de Beer schreef ik in mei 1991 in Pont, een dorpje in de Ardennen vlakbij Malmedy, waarin Zebedeus zich afvraagt waar het einde van de wereld is.
Terug in Utrecht maakte ik aantekeningen hoe het verhaal verder zou kunnen gaan:

‘Zebedeus wordt steeds nieuwsgieriger naar het einde van de wereld, hij  besluit op pad te gaan (…) Zeb. ontmoet een duif (zit langs te kant van de weg te jammeren in een hoge hoed), duif is veranderd in een konijn door goochelaar (Hokus Pokus?). Zebedeus leert konijn vliegen door aan lichte dingen te denken. (…) Zebedeus zet hoed op en komt in Nergens terecht, in een huis vol goochelaars die zichzelf hebben weggegoocheld en niet meer terug kunnen. (…) Zebedeus lukt het zichzelf terug te goochelen, komt in circus terecht, gaat vervolgens de wind achterna te gaan, ontmoet de Dood, vreest het einde gevonden te hebben.’

Ik liet Ploegsma het eerste hoofdstuk lezen en vertelde hoe ik dacht dat het verhaal verder zou gaan. De uitgever had er het volste vertrouwen in. Voorjaar 1992 zou ik het verhaal inleveren en dan kon het mee met de najaarsaanbieding. 
Helaas, 1992 was een druk jaar. Ik deed een cursus toneelschrijven, werkte mee een schrijfproject over stadssagen van het Instituut voor Kunstzinnige Vorming in Utrecht en schreef met Harrie Jekkers ook nog eens aan een 12-delige comedyserie voor de NCRV. Een bewerking van ons boek Uit de school geklapt.
Het lukte me niet om het verhaal van Zebedeus op tijd af te krijgen. Pijnlijk want Annette had al een omslag gemaakt en het boek kreeg een prominente plek in de aanbiedingsfolder.
Met lood in de schoenen moest ik bekennen de deadline niet te halen. Er kwam geen Zebedeus uit in 1992. Dat weerhield de Katwijksche Post er overigens niet van om toch een recensie van het boek te publiceren:

‘Al eerder heeft de lezer in Het raadsel van de rode draad kunnen kennismaken met de filosofische Zebedeus de Beer. In dit boek heeft Koos Meinderts het levendige personage verder vorm gegeven.’ (25 maart 1992)

De krant had doodleuk de tekst in de aanbiedingsfolder over geschreven, inclusief afbeelding van het omslag dat voor het definitieve boek niet eens werd gebruikt.
De wonderlijke wereldreis van Zebedeus de Beer werd een jaar later met een nieuw omslag en in een ander formaat opnieuw aangeboden. Nu was ik op tijd klaar met mijn verhaal en begin november kregen we op de uitgeverij op feestelijke wijze onze auteursexemplaren overhandigd. In een rode rugtas, precies zo een als waarmee Zebedeus de wijde wereld intrekt.
Het Utrechts Nieuwsblad kwam dezelfde maand nog met een mooie recensie waarin Zebedeus wordt omschreven als ‘een soort lekkere kruising tussen de filosofische Winnie de Pooh van Milne en de heerlijke warme beer uit De kluizenaar en de beer van John Yeoman.’ (27 november 1993)
De toon was gezet en er volgden al gauw meer mooie recensies: op 1 december in Trouw: ‘… een uitstekend geschreven en getekend , fantasierijk berenverhaal’, op 13 januari in het Algemeen Dagblad: ‘De verhalen lenen zich bijzonder goed voor voorlezen. Ze zijn speels van  taal’, op 21 januari in De Morgen:  ‘Meinderts slaagt erin om op een Milne-achtige manier in de huid van zijn beer te kruipen, Zebedeus is dan ook een Biezonder Iemand die zou moeten opgenomen worden in de galerij van Belangrijke Beren in de Literatuur’ en op 26 februari in De Volkskrant: ‘Hij (bedoelt wordt Zebedeus, KM) dartelt, als een vrolijk neefje van Winnie de Poeh, rond op gedetailleerde schetsen van Annette Fienieg.’

Naast lovende woorden was er ook kritiek. Zowel Joke Linders van het Algemeen Dagblad als Cornald Maas van De Volkskrant vonden het verhaal te wijdlopig, het verhaal had ook in minder pagina’s verteld kunnen worden dan  de bijna 200 bladzijden die ik ervoor nodig had.
Ook Arena-Verlag, de Duitse uitgever die na het succes van mijn eerdere berenboek Het raadsel van de rode draad, de wereldreis graag in hun fonds wilde opnemen, had moeite met de lengte.
De uitgever in een fax aan Ploegsma:

‘I think the second book is very wonderful  - so wonderful as the first.
But there are a lot of very difficult problems, The highest problem is the book contain. 165 pages with a so small type size, which isn’t suitable of the age of 8.’

Uiteindelijk zou Arena-Verlag het boek in 1994 onder de titel Zebedäus Bär  und die Reise ans Ende der Welt  toch uitbrengen, in een verkorte versie. De Duitse Zebedeus gaat na het openingshoofdstuk meteen op zoek  naar het einde van de wereld, in mijn versie doet hij er Zebedeusiaans lang over. Eigenlijk wil hij niet op reis, hij zit goed thuis bij de open haard, maar de schrijver jaagt hem zijn luie leunstoel uit.

In de vorig aflevering van Het verhaal achter… over De kinderverslinder schreef ik al dat mijn broer Aad, thans directeur van het Letterkundig Museum in Den Haag (niet slecht voor een loser uit Loosduinen), zich een fan van mijn werk noemt ‘vanaf het begin der tijden’.
Fan was en is hij ook van Zebedeus, zozeer zelfs dat hij op vrijdag zes en twintig november negentien honderd drie en negentig de Stichting Fanclub Zebedeus de Beer heeft opgericht. Doel van de stichting, met Carola Engeltrudis Everdina Margaretha van Hooft tot Voet auf Lesen Ingestellt als beschermvrouwe, is: ‘... kennis van Leven, Werken en Gedachten van Zebedeus de Beer te verspreiden."
Ik schaam me diep, sinds De wonderlijke wereldreis heb ik niets meer van Zebedeus de Beer laten horen en ik zweer hierbij dan ook plechtig dat ik binnen nu en vijf jaar een nieuw boek over hem zal hebben geschreven, al is het maar in een oplage van één exemplaar. Voor mijn broer.

De wonderlijke wereldreis van Zebedeus de Beer, Ploegsma 1993
Dit was aflevering 13 in de serie: Het verhaal achter…
Volgende aflevering: Leen