oktober 2013
Net als gisteren ov-fiets ik van Den Haag Centraal naar Loosduinen. Vanaf Medisch Centrum Haaglanden Westeinde ken ik de weg op mijn duimpje. Drie jaar lang fietste ik elke middag in weer en
meestal tegenwind vandaar naar huis, van mijn twaalfde tot mijn vijftiende. In die periode zat ik in het Westeinde op de ulo, een strenge school waar Broeder Theodistus en zijn medebroeders,
bijgestaan door minstens zo strenge lekenleraren, mij in het gareel probeerde te timmeren. Letterlijk soms.
Destijds fietste ik op met klasgenoot Gerard J., aan wie ik nooit meer denk, maar wiens gezicht ik bij het passeren van De Zuiderparklaan waar hij linksaf sloeg, meteen weer voor me zie. Een
straatnaambordje met de werking van een Madeleinekoekje. Net als toen moet ik ook nu nog een flink eind verder fietsen. Op de Oude Haagweg onderdruk ik de neiging rechtsaf de Stadstuinen in te
slaan, de straat waar ik opgroeide.
Verder fiets ik, voorbij de Onze Lieve Vrouwe Ten Hemelopneming kerk met het standbeeld van De Koning Aller Harten dat een plekje heeft gekregen in mijn verhalen over Keizer, rechtdoor het
winkelgebied in waar de bibliotheek zich bevindt.
Met de fiets in de hand lees ik op een van de ramen een gedicht van Jos de Waard en Leo van den Bosch, dat zich laat lezen als een onbeholpen, Loosduinse variant op O, O Den Haag:
Dit is mijn dorp tussen kleigrond en duin
Beetje Westland beetje Den Haag
Eens was het de plaats van kas en van tuin
En toch is ’t een stadsdeel vandaag
Maar het heeft nog de sfeer die het vroeger had
En ik woon er nog altijd heel graag
Loosduinen mijn dorp, Loosduinen mijn dorp
Loosduinen mijn dorp in Den Haag
Twee groepen 5 ontvang ik vandaag, beiden van de Koos Meindertsschool, en een groep 6 van De Kleine Keizer.
De bibliotheek is alle dagen open voor publiek waardoor ik moet lezen en vertellen terwijl er zo nu en dan bezoekers binnenkomen. Af en toe blijft iemand nieuwsgierig staan kijken wat er
gaande is, en pikt op die manier een verhaal of gedicht mee. Onrustig is het wel en de kinderen die ik voor me heb zijn toch al geen Kampioen Stilzitten.
Tussen de middag eet ik geen broodje mee, maar besluit een ommetje te maken. Bij de bak met afgeprijsde boeken van boekhandel Kroon ontdek ik tot mijn spijt ook een aantal van mijn titels:
De Vuurtoren, Lucas in de sneeuw en Ballade van de Dood.
Op een bankje in de zon onder het carillon sla ik Vrij Nederland open en ga op zoek naar het artikel van Joukje Akveld over de Kinderboekenweek.
‘In Nederland geven we kinderen de boeken die het meest gemarket worden. In België krijgen ze de mooiste,’ luidt de aankeiler van het verhaal.
Akveld heeft naast Bart Moeyart, Gideon Samson, Joke van Leeuwen en Erik van Os ook mij naar mijn mening gevraagd naar de stand van de jeugdliteratuur in Nederland in vergelijking met die van
onze zuiderburen:
‘Tijdens dertig jaar schrijverschap zag Meinderts de jeugdliteraire wereld veranderen (…) Ook scholenbezoeken veranderden: (…) het aantal ontsporende vragen die over alles gingen behalve
zijn boeken nam toe.’
Ook vanmorgen was dat niet anders. Er werd weer gevraagd naar mijn eerste boek, mijn tweede boek, mijn leukste boek, mijn lievelingskleur en mijn lievelingseten.
Om die reden hou ik de tijd die kinderen vragen mogen stellen heel beperkt. Ik hou liever het heft in handen en lees gedichten voor en verhalen, in de hoop ze nieuwsgierig te maken en te wijzen
op boeken waarnaar ze vanuit zichzelf niet zo gemakkelijk naar zullen grijpen. Of zoals het in Vrij Nederland staat: ‘…kinderen moeten soms op weg worden geholpen, zegt ook Koos Meinderts.
Die moeten gewezen worden op al het moois wat ze nog niet kennen. ‘Het feest der herkenning moet weer een feest van de ontdekkingen worden.’
Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen.
’s Middags ontvang ik de kinderen van De Kleine Keizer. Ze hebben zich in ieder geval goed voorbereid. Er is aardig wat gelezen, maar ook hier ontstijgen de vragen niet die van het
niveau: wat is je lievelingskleur?
Ik: Blauw.
Kind: Lichtblauw of donkerblauw?
Ik: Hemelsblauw.
Ook nu blijven een paar volwassenen staan kijken. Eén man blijft de hele tijd luisteren. Ik meen hem ergens van te kennen, maar helemaal thuisbrengen kan ik hem niet.
Ik vertel de kinderen van De Kleine Keizer thematisch verantwoord over mijn grote hobby, voetbal, en dat ik als amateurvoetballer bij GDA vroeger lang geen gek figuur sloeg.
Na afloop van mijn praatje, komt de man die van een afstandje heeft staan luisteren op mij aflopen: ‘Koos jongen, ik was toevallig in de bibliotheek en toen herkende ik je stem.’
Vervolgens draait hij zich om naar de kinderen en zegt: ‘Wat ie net heeft gezegd, dat ie zo goed kon voetballen, moet je niet geloven hoor, hij kon er geen hout van.’
Lachend beent hij de bibliotheek uit en opeens weet ik wie hij is. Peter G., oud eerste elftalspeler van mijn ouwe cluppie in Loosduinen. En hij heeft gelijk. Vergeleken met hem kon ik er geen
hout van.