oktober 2014
Ik had al een hard hoofd in vandaag en als het ook nog gaat regenen vrees ik het ergste: er komt vast geen kip naar me luisteren in boekhandel Cursief. Ik ben niet op regen gekleed, ik
ben van huis vertrokken in mijn colbert, de vijf minuten die ik moet lopen van station Gorinchem naar de Kruisstraat is genoeg om zeiknat te worden.
In de winkel is het akelig leeg, er is zelfs geen personeel te bekennen tot Anja Kok, een van de drie vrouwen die de zelfstandige boekhandel runt, de trap afkomt. Ze moest even op Galerie De
Etage zijn boven de winkel. Vanavond is de vernissage van de expositie Verplaatsing.
Ik krijg een handdoek om mijn hoofd te drogen en ik hang mijn colbert over een stoel bij de tafel waar mijn boeken liggen uitgestald. De boekhandel heeft ze ingeslagen met recht van
retour.
‘Er komen in ieder geval twee kinderen,’ belooft Anja die met de situatie verlegen is.
Een vaste klant komt haar bestelde boeken ophalen en ook de volgende klant komt niet voor mij. Het is Margriet Sitskoorn, auteur van Het maakbare brein. Ze had Het meisje met de
parel en andere verhalen willen hebben, een boek over de schilderijen in het Mauritshuis. Het boek is nog niet binnen.
Anja wijst haar op Het grote Rijksmuseum voorleesboek. Ik kan het niet nalaten te zeggen dat ik ook een bijdrage aan het boek heb geleverd, het verhaal Dag Opoe bij het
schilderij Gebed zonder end van Nicolaes Maes.
Ze koopt het boek voor haar zoon Xavier en vraagt of ik het boek wil signeren. Het zal die middag het enige boek zijn waarin ik een handtekening zet. Ik lees nog wel voor. Een keer aan
Tjeerd die met zijn moeder en zijn grote broer de winkel binnenkomen. Nee, niet voor mij, maar wel om een boek te kopen. Voor Tjeerds broer.
Tjeerd wil wel een verhaal horen en ik lees hem voor uit Meneer Hoedjes vangt een vis. Na het lezen legt hij het boek terug op de stapel en loopt hij met zijn moeder en zijn grote broer
de regen in.
Inmiddels is ook Hilma Bruinsma in de winkel, één van de twee collega’s van Anja Kok. Ze gaat bij de deur staan en probeert vergeefs wat kinderen binnen te lokken.
De kinderen, zegt ze later, wilden wel, maar hun ouders niet. Ik voel aan mijn colbert, bijna droog. Ik krijg nog een koffie ingeschonken en dan komt Zoë van vijf. Eindelijk iemand die voor mij
komt.
Ik zing liedjes uit De liedjesalmanak en laat haar dan Bij ons in de familie zien. Ze heeft het feestkonijn ontdekt dat Annette op elke pagina heeft getekend en gaat er bij het
omslaan van de bladzij meteen naar op zoek.
Op de voorlaatste bladzij loopt de familie in optocht naar Ouwe Opoe. Ik lees het versje voor dat eindigt met een vraag: Maar waar is ze Ouwe Opoe? Heeft ze ons weer eens
gefopt?
‘Ja,’ zegt Zoë. ‘Ze is overleden.’
Snel laat ik haar de laatste bladzijde zien, waarop Ouwe Oma springlevend in flamencojurk uit de verjaardagstaart omhoog springt.
Zoë heeft de smaak te pakken, ze wil nog wel een boekje. Ze legt Bij ons in de familie terug en kiest voor De koning gaat uit varen. Als we dat hebben gelezen en bekeken
en becommentarieerd, is mijn colbert droog. Het regent nog steeds.
Hilma geeft me een lift naar het station. ‘We hebben toch genoeg reclame gemaakt,’ zegt ze verontschuldigend.
Als even later de interliner wegrijdt van het station ben ik met nog één andere passagier de twee enige reizigers in de bus. Meer stappen er onderweg ook niet in. Een hele bus voor maar twee passagiers, denk ik. En op een of andere manier is dat een troostrijke gedachte.