januari 2020
Waarin ik van C. die aan het verhuizen is een nooit geplaatste ingezonden brief kreeg: Kwam ik tegen bij het opruimen, iets voor je archief?
De brief betrof de recensie van De
club van lelijke kinderen in de Volkskrant van 12 januari 1988. De toenmalige recensent liet geen spaan heel van mijn boek: Politieke boodschap zeer ongeloofwaardig verpakt, en dat
was alleen nog maar de kop van het artikel.
Dat liet C. niet over zijn kant gaan, hij nam het op voor mij en mijn boek. De recensie, schreef hij neigt naar valse voorlichting. Zoals gezegd werd zijn brief niet geplaatst: Uiteraard
respecteren wij uw mening. Het heeft echter weinig zin een dergelijke discussie in onze kolommen uit te vechten.
Rindert Kromhout heette de recensent van toen. Met Rindert en mij is het helemaal goed gekomen, met De club van lelijke kinderen ook.
Vorig jaar verscheen de veertiende druk.
Waarin ik 67 werd en daarmee tien jaar ouder ben dan mijn vader is geworden. Zevenveertig jaar is hij nu al dood, ik herinner me inmiddels zijn stem niet meer op één woord na: sterft! Dat zei hij
als hij zich vergooide met klaverjassen, iets wat hem zelden overkwam.
Van mijn geboorte herinner ik me ook niks meer. Ik was een moeilijke bevalling, liet mijn moeder uit haar mond optekenen voor Zien wat van gisteren overbleef, een boekje over haar leven
ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag:
Tien pond woog hij. Ik was zo beroerd, ik dacht: Als ik nu doodga, vind ik het best. (…) Toen hij was geboren was mijn moeder bij me. Die zat in doodsangst dat ik de pijpenla uit zou
gaan.
Ze overleefde het en kreeg daarna nog drie kinderen, en had er al vier.