november 2020
Waarin ik sinds tijden er weer een zag, vastgestrikt om het gepermanente hoofd van een oude vrouw, in hevige regen op weg naar Albert Heyn: een plastic regenkapje. Daar loopt mijn moeder, dacht
ik, ze ziet er nog goed uit voor haar 104 jaar.
Meteen daarna dacht ik aan Simon Carmiggelt die ooit in een van zijn Kronkels schreef: Ze droeg een doorzichtig regenkapje waardoor ze iets weghad van een doorwerkproject.
Wie schrijft verdwijnt, wat blijft is een enkel zinnetje: Alles van waarde is weerloos.
Het regende deze week ook in mijn hoofd. Ik droomde van J. wiens dagen zijn geteld. Hij droeg een lange grijze winterjas. Ik had hem lang niet gezien, ik omhelsde hem en hield een lege jas in
handen.
De dag erop spraken we elkaar aan de telefoon, ik vertelde hem mijn droom.
Altijd goed in elkaars dromen elkaar te zien, zei hij en ik citeerde Bob Dylan: I let you be in my dreams, if I can be in yours.
In mijn droom had ik verzuimd in J’s winterjas te voelen, in een van de zakken zat een briefje met een enkel zinnetje uit een van zijn liedjes: Ik hoef je niet te zien, ik kan je
dromen.