september 2020
Waarin ik, schrijvend aan een nieuw boek dat zich afspeelt in de jaren zestig terug tuimel in de tijd. Net als de hoofdpersoon van mijn verhaal zit ik weer op de ulo van de Broeders van
Maastricht.
Onze klassenleraar is jarig, we mogen roken in de klas en van huis meegenomen plaatjes draaien. We spelen Top of Flop tot Welterusten meneer de president door het klaslokaal klinkt en
Boudewijn de Groot zingt dat de president van Amerika maar lekker moet gaan slapen in zijn mooie witte huis en dat hij maar niet moet wakker liggen van die vergissing laatst met dat
bombardement:
En vergeet het vierde van die tien geboden
die u als goed christen zeker kent.
Meteen snoert de klassenleraar hem de mond. Hij wenst dit soort teksten niet in zijn lokaal te horen, in de hele school niet en als het aan hem ligt nergens wereld niet.
Weten we dan niet dat wij onze vrijheid aan de Amerikanen te danken hebben?
Meer herinner ik me niet.
Gingen we met de jarige job in discussie, maakte hij een eind aan zijn verjaardagsfeestje en ging hij weer les geven? Geen idee.
Mocht zijn verjaardag een plekje krijgen in mijn boek, schrijf ik er een passend einde aan.
Top of flop.