Bij de tandarts


Het is lang geleden dat ik met een mond vol tanden stond, in de loop der jaren sneuvelde een flink aantal kiezen in onder- en bovengebit, en vandaag raak ik – zij het tijdelijk- ook nog eens een tand kwijt. Terwijl de tandarts bezig is, denk ik aan wat een meisje ooit op de radio antwoordde op de vraag wat ze later wilde worden.
Tandarts, zei ze. Een hoogst opmerkelijke keuze, een beetje meisje wil later juf worden, influencer, of iets met dieren doen, maar toch geen tandarts. De journalist van dienst wilde van het meisje dan ook weten waarom. Omdat ik van knutselen hou, was het antwoord.
Het is ook de sterfdag van mijn vader, bedenk ik me. Volgend jaar is hij vijftig jaar dood, een halve eeuw. Inmiddels is mijn vader een foto en herinner ik me nauwelijks nog zijn stem, op het woordje sterft! na, dat hij met uitroepteken zo mooi op zijn Westlands uitsprak als hij zich had vergooid met klaverjassen.
Mijn vader laat me niet met rust, steeds steekt hij in mijn verhalen zijn hoofd om de hoek.  Om hem levend te houden? In het begin zeker, maar langzamerhand lijkt het alsof ik hem eindelijk serieus neem en hem zie zoals hij toch echt is: dood.
De tandarts laat me mijn tand zien, die gaat in een kistje met mijn naam erop, over twee dagen plaats hij hem terug in mijn mond. Hij heeft er nu al zin in.